Auteur : Steven Saylor
Oorspronkelijke titel : Last seen in Massilia
Eerste uitgave: 2000
Massilia, het huidige Marseille, is in 49 voor Christus een gevaarlijke plaats en een belegerde stad. Romeinse legioenen van Caesar hebben zich voor de stadsmuren opgesteld en een vloot ligt achter de eilanden voor de kust. De enige ingang op gevaar van leven is langs de haven. Romeinse legioenen van Domitius steunen de Massilianen en verdedigen de stad.
Gordianus, die je nu reeds kent uit de bespreking van het boek “Rubicon”, heeft in Rome bericht gekregen dat zijn zoon Meto in Massilia is overleden en trekt dus op stap met zijn schoonzoon Davus om het stoffelijk overschot te zoeken en met de nodige Romeinse eer te cremeren om de as in het familiegraf te kunnen bijzetten. Ooit was Meto een trouwe luitenant van Caesar, maar er zijn ook geruchten dat hij verraad zou hebben gepleegd en zich aangesloten heeft bij de aartsvijand Pompeius. Waarschijnlijk is hij daarom naar de Elyseese Velden. De troepen van Caesar ondergraven de muren van de stad, en via list sluiten Gordianaus en Davus bij een team vrijwilligers aan die gaan trachten de stad binnen te komen en de stadspoorten te openen. De Massilianen zijn natuurlijk ook niet van gisteren, hebben alles zowat doorzien en hebben ondertussen een aquaduct aangesloten op de uitgang van de tunnel. Bij het doorboren van de laatse restanten van de tunnel slaan ze een bres in de aangesloten waterleiding en overstroomt de tunnel. Iedereen verzuipt, behalve … Gordianus en Davus die zwemmend uit de tunnel geraken en worden opgevangen door Hieronymus, de zondebok van Massilia. Dit is een eigenaardige figuur; hij wordt in leven gehouden door de stad, vestgemest met spijs en drank, om op een nuttig moment als “vet offer” van de offerrots te worden gegooid als geschenk voor de goden en om alle kwaad en zonden waarmee hij werd beladen kwijt te schelden.
Oorspronkelijke titel : Last seen in Massilia
Eerste uitgave: 2000
Massilia, het huidige Marseille, is in 49 voor Christus een gevaarlijke plaats en een belegerde stad. Romeinse legioenen van Caesar hebben zich voor de stadsmuren opgesteld en een vloot ligt achter de eilanden voor de kust. De enige ingang op gevaar van leven is langs de haven. Romeinse legioenen van Domitius steunen de Massilianen en verdedigen de stad.
Gordianus, die je nu reeds kent uit de bespreking van het boek “Rubicon”, heeft in Rome bericht gekregen dat zijn zoon Meto in Massilia is overleden en trekt dus op stap met zijn schoonzoon Davus om het stoffelijk overschot te zoeken en met de nodige Romeinse eer te cremeren om de as in het familiegraf te kunnen bijzetten. Ooit was Meto een trouwe luitenant van Caesar, maar er zijn ook geruchten dat hij verraad zou hebben gepleegd en zich aangesloten heeft bij de aartsvijand Pompeius. Waarschijnlijk is hij daarom naar de Elyseese Velden. De troepen van Caesar ondergraven de muren van de stad, en via list sluiten Gordianaus en Davus bij een team vrijwilligers aan die gaan trachten de stad binnen te komen en de stadspoorten te openen. De Massilianen zijn natuurlijk ook niet van gisteren, hebben alles zowat doorzien en hebben ondertussen een aquaduct aangesloten op de uitgang van de tunnel. Bij het doorboren van de laatse restanten van de tunnel slaan ze een bres in de aangesloten waterleiding en overstroomt de tunnel. Iedereen verzuipt, behalve … Gordianus en Davus die zwemmend uit de tunnel geraken en worden opgevangen door Hieronymus, de zondebok van Massilia. Dit is een eigenaardige figuur; hij wordt in leven gehouden door de stad, vestgemest met spijs en drank, om op een nuttig moment als “vet offer” van de offerrots te worden gegooid als geschenk voor de goden en om alle kwaad en zonden waarmee hij werd beladen kwijt te schelden.
Tijdens hun verblijf op zoek naar Meto, maken zij kennis met vreemde zeden, gewoonten en mensen, worden geconfronteerd met notabele politieke vluchtelingen uit Rome die zij van vroeger kennen. Hij wordt ingehuurd om het raadsel op te lossen van de gesluierde vrouw die van de offerrots sprong. Of werd geduwd, de meningen zijn verdeeld. De vermomde bedelaar die hen buiten Massilia toefluisterde: ,,Niets is wat het lijkt te zijn! Niets!'' krijgt groot gelijk.
Nu meer vertellen is niet leuk, want dan lees je dit boek niet meer. De plot is zeer goed en mooi gekaderd tegen een historische achtergrond van waar gebeurde feiten. Want dit zijn ze !
Wij zijn dus tijdens de burgeroorlog van 49 tot 45 voor Christus. Domitius Ahenobarbus is door de senaat benoemd tot opvolger van Caesar als proconsul van Gallia Narbonensis en heeft zich gevestigd in Massilia. Domitius was eerder door Caesar overwonnen in het beleg van Corfinium. Na de inname van Corfinium was hij door Caesar in vrijheid gesteld. Pompeius had zich intussen teruggetrokken in Brindisium, en toen Caesar zich opmaakte voor een aanval op de stad vluchtte Pompeius met de Romeinse vloot naar Dyrrhachium. Brindisium kwam zonder gevecht in Caesars handen. Omdat Caesar zelf niet de beschikking over een vloot had, besloot hij naar Hispania te gaan om Pompeius zijn thuisbasis te ontnemen. Bij Massilia bleek de stad haar poorten gesloten te houden omdat men geen voorkeur voor Pompeius of Caesar had, besloot de stad zich neutraal op te stellen en geen van beiden te steunen.
Terwijl Caesar met de Massilianen aan het onderhandelen was, arriveerde Domitius met zeven triremen in de stad. Hij nam de leiding op zich en begon meteen met de versterking van de stad. Caesar besloot daarop de stad te belegeren. Hij liet het beleg van Massilia over aan Gaius Trebonius en stelde Decimus Brutus aan het hoofd van zijn inderhaast te Arelas (Arles) gebouwde vloot. De laatste moest er voor zorgen dat Domitius geen steun vanuit zee kreeg. Caesar zelf trok verder naar Hispania Citerior. Trebonius begon met de aanleg van belegeringswerken, waaronder een aarden belegeringsoploop van 24 m hoog, belegeringstorens en verdekte loopgangen (vineae). Verder was er een 18 m lange machine om de grond te egaliseren in gebruik, door Caesar een testudo genoemd, de Romeinse naam voor een overdekte belegeringsmachine. In juni voeren de Massilianen met 17 oorlogsschepen en een aantal kleinere vaartuigen op tegen de vloot van Decimus Brutus. De Caesarianen konden enkele schepen vernietigen en er een aantal buitmaken, maar het grootste deel van de Massiliaanse vloot kon terug naar de haven varen. De hoge muren en verdedigingstorens van Massilia maakten dat de belegering erg lang duurde. Pompeius stuurde de vloot van Lucius Nasidius te hulp, maar deze werd door Decimus Brutus verslagen en op de vlucht gejaagd. De Massilianen wisten een wapenstilstand te bedingen, maar verbraken het bestand korte tijd later door de belegeringswerktuigen te vernielen. De belegeraars wisten de werken in korte tijd weer op te bouwen.
In Massilia was de situatie intussen wanhopig geworden: ze waren telkens verslagen bij de zeeslagen en uitvallen, er was geen kans op ontzetting, de voorraden raakten op en daarbij was ook nog de pest uitgebroken in de stad. Domitius was de stad al per schip ontvlucht. Na Caesars overwinningen in Spanje keerde deze terug naar Massilia, waar de Massilianen zich aan hem overgaven.
Wij zijn dus tijdens de burgeroorlog van 49 tot 45 voor Christus. Domitius Ahenobarbus is door de senaat benoemd tot opvolger van Caesar als proconsul van Gallia Narbonensis en heeft zich gevestigd in Massilia. Domitius was eerder door Caesar overwonnen in het beleg van Corfinium. Na de inname van Corfinium was hij door Caesar in vrijheid gesteld. Pompeius had zich intussen teruggetrokken in Brindisium, en toen Caesar zich opmaakte voor een aanval op de stad vluchtte Pompeius met de Romeinse vloot naar Dyrrhachium. Brindisium kwam zonder gevecht in Caesars handen. Omdat Caesar zelf niet de beschikking over een vloot had, besloot hij naar Hispania te gaan om Pompeius zijn thuisbasis te ontnemen. Bij Massilia bleek de stad haar poorten gesloten te houden omdat men geen voorkeur voor Pompeius of Caesar had, besloot de stad zich neutraal op te stellen en geen van beiden te steunen.
Terwijl Caesar met de Massilianen aan het onderhandelen was, arriveerde Domitius met zeven triremen in de stad. Hij nam de leiding op zich en begon meteen met de versterking van de stad. Caesar besloot daarop de stad te belegeren. Hij liet het beleg van Massilia over aan Gaius Trebonius en stelde Decimus Brutus aan het hoofd van zijn inderhaast te Arelas (Arles) gebouwde vloot. De laatste moest er voor zorgen dat Domitius geen steun vanuit zee kreeg. Caesar zelf trok verder naar Hispania Citerior. Trebonius begon met de aanleg van belegeringswerken, waaronder een aarden belegeringsoploop van 24 m hoog, belegeringstorens en verdekte loopgangen (vineae). Verder was er een 18 m lange machine om de grond te egaliseren in gebruik, door Caesar een testudo genoemd, de Romeinse naam voor een overdekte belegeringsmachine. In juni voeren de Massilianen met 17 oorlogsschepen en een aantal kleinere vaartuigen op tegen de vloot van Decimus Brutus. De Caesarianen konden enkele schepen vernietigen en er een aantal buitmaken, maar het grootste deel van de Massiliaanse vloot kon terug naar de haven varen. De hoge muren en verdedigingstorens van Massilia maakten dat de belegering erg lang duurde. Pompeius stuurde de vloot van Lucius Nasidius te hulp, maar deze werd door Decimus Brutus verslagen en op de vlucht gejaagd. De Massilianen wisten een wapenstilstand te bedingen, maar verbraken het bestand korte tijd later door de belegeringswerktuigen te vernielen. De belegeraars wisten de werken in korte tijd weer op te bouwen.
In Massilia was de situatie intussen wanhopig geworden: ze waren telkens verslagen bij de zeeslagen en uitvallen, er was geen kans op ontzetting, de voorraden raakten op en daarbij was ook nog de pest uitgebroken in de stad. Domitius was de stad al per schip ontvlucht. Na Caesars overwinningen in Spanje keerde deze terug naar Massilia, waar de Massilianen zich aan hem overgaven.
Leo
Reacties
Een reactie posten